De nacht in Belgrado was kort. De zon rijst hier om
vijf uur en de bussen vullen straten en pleinen met ratelend lawaai en dikke mazoutwolken weinige minuten daarna.

Om 9u hadden we een afspraak met de “beste radiator
hersteller” van de stad. We hadden al gemerkt dat, in het algemeen, de Serviërs
nogal stug zijn in de communicatie. In de “Kiler Servis” garage was dat niet
anders. De diagnose was snel gemaakt: de plastic afdekplaat van de radiator
lassen was niet iets waarvoor ze ook maar enige garantie zouden geven…

Dan maar naar de grote Toyota dealer in de buitenwijk
van de stad. Kijken of we het spul konden vervangen. Toch wel, maar het zou
zeven dagen duren om het ding tot in Belgrado te krijgen. Pfff… de hedendaagse
logistiek mag dan al veel faam voor snelheid hebben vergaard, de werkelijkheid
valt tegen. Voorzichten tot in Istanbul bollen en onmiddellijk een radiator naar daar
laten sturen leek de beste oplossing.

Er zat dus niets anders op dan door te rijden, met
gekruiste vingers: om te beginnen een paar honderd kilometer autoweg naar Nis.
Ongelooflijk maar waar: de reparatie hield stand, we “verbruikten” geen water
meer. De “rode” weg naar de grens slingerde zich door een groen-golvend
landschap.

De schaarse dorpjes oogden klein en bouwvallig. Op de omliggende
akkers scharreleden en schraapten veel kromgebogen mensen – groot en klein(er),
man en vrouw – met redelijk primitief werktuig. Dit land was arm.

De grens met Bulgarije was een “rentrée” in de EU. Dat
werd door de Bulgaren in reuzengrote letters aangegeven. Zonder veel moeite
werden we “thuis” binnengewuifd. Na een tiental kilometer was er even paniek:
we hadden verzuimd om een wegenvignet te kopen en de boetes waren – zo had
iemand opgezocht via zijn wireless iPad – astronomisch. Bij de volgende winkel
konden we het op onze voorruit plakken, tien Euro. Ja, zelfs aan de Euro waren
ze niet vreemd ofschoon ze normaliter hun eigen Lev gebruiken.

De Europese subsidies hebben de weg naar Sophia nog
niet tot autostrade geplaveid. Gelukkig is het ook niet echt druk en de
Bulgaren rijden redelijk “gemanierd”. Vanuit het noordwesten komend, op twintig
kilometer afstand is de hoofdstad duidelijk zichtbaar als een witte muur. Dichterbij
is “wit” niet de juiste beschrijving. Naast moderne commerciële établissementen,
staan er nog heel wat pre-Amelinckx blokken te verkommeren, bewoond uiteraard.

In de oude binnenstand heerst er een gemoedelijke
sfeer. Wat opvalt, zijn de enorm hoge hakken van de fel opgedirkte jonge dames
en het nog nooit geziene macho uitzicht van de jonge heren, holsters en
pistolen (pseudo?) incluis. ’t Was weeral zeven uur voorbij voor we aankwamen
en we besloten om, terwijl het nog licht was, eerst met zijn drieën door de
stad te wandelen. Sofia mag er zijn: statige gebouwen die ietwat Weens aandoen,
verscheidene orthodoxe kerken, moskeeën en één moderne katholieke kerk, en
bovenal netjes. Zeker vergeleken met Belgrado, of Brussel.

En weeral was het half twaalf voor ik in bed lag. Morgen
naar Istanbul, opnieuw 600km waarvan vierhonderd autoweg en de rest, wel, dat
zouden we nog ondervinden!

Istanbul, 16 mei 2013