Eindelijk, we
zijn zonder kleerscheuren in Samarkand aangekomen. Ik ben nu op de kop zeven
duizend kilometer gevorderd sinds we Harelbeke achter ons hebben gelaten. De
anderen hebben wellicht een kleine duizend kilometer meer op de teller, wegens
de uitschieter naar Cappadocië. Er resten ons, grosso modo, twee duizend
kilometer tot Alma Aty.

De weg
hiernaartoe, uit Bukhara, is marginaal beter dan de vorige dagen, al was het
enkel omdat er over omzeggens de ganse afstand (250km) een dubbele tweevaksbaan
ligt, met minder slechte stukken dan we gewoon zijn geraakt. Maar toch is het
een inspannende rit gebleken wegens: meer auto’s op de weg, meer mensen langs
(en op) de weg, drukkende hitte en vermoeiende helderheid van de lucht.

Vooral de dichtere
bewoning rond deze grote verkeersas die Bukhara met Tasjkent verbindt, is zeer
opvallend. Dat heeft te maken met het feit dat er in Oezbekistan zo’n slordige
34 miljoen mensen wonen – van uiteenlopend pluimage trouwens. Waar de grond
niets beters toelaat, daar is er overal katoen gepland. Hier en daar staat er
ook tarwe. Op de akkers werken quasi-uitsluitend vrouwen, maar op lang niet
alle akkers is er activiteit, en na de middag valt het stil.

Als je ergens
halt houdt op een pleintje naast de weg, is de kans groot dat een hoop kinderen
naar je auto schieten om in luidkeels koeterwaals te bedelen. Ik heb de indruk
dat het veelal Tajiken zijn, een etnische groep die in het zuidoosten een stek
heeft,en tevens in Tajikistan en Noord Afghanistan wonen, beiden op een
boogscheut van hier. Deze mensen spreken trouwens geen Oezbeeks maar wel Farsi,
een Perzische taal. Waar al de mannen van dit land zich schuil houden, zou ik
niet weten.

Vier uur hebben
we erover gedaan, met respect voor de snelheidsregels (en voor de staat van de
weg!). Twee wagens hebben onderweg een bekeuring gekregen. Het binnenrijden van
Samarkand was een oefening in slalommen, toeteren, stof en uitlaatgas slikken
en wat sakkeren. Het is duidelijk dat deze stad overal leeft, en snel uitdijt. Op
het eerste zicht is het een mooie en nette stad. Het toerisme zal daar niet
vreemd aan zijn. Trouwens is ook de kwaliteit en de grootte van de huizen en gebouwen
net een knoopje meer. En ons hotel? Dat is écht een hotel, met alles erop en
eraan – voor een prijs.

Toch was het
bij aankomst reeds klein alarm: diesel! Juist, brandstof vinden, diesel dus.
Volgens de gids is er in gans de stad (vijfhonderd duizend inwoners) slechts
één pomp met een voorraad diesel. Volgens diezelfde gids had de hotel manager
al deze diesel van die pomp voor de Vlasroute gereserveerd. We zouden als de
weerlicht moeten gaan tanken, zoniet was er misschien geen diesel meer te
vinden …!?

Het had wat
voeten in de aarde voor we weg waren: de stad terug door, de stad uit en dan
nog verder. Na twintig minuten waren we er. Nieuw probleem: geen “power” voor
de pompen. Alles geraakt hier wel opgelost, mits een beetje geduld. Toen de
diesel eindelijk in onze tanken stroomde, kwam de volgende verrassing: twee
dollar per liter (ter vergelijking, in Turkmenistan, betaalden we twintig
eurocent). In lokale munt betalen kon ook, maar dan werd de wisselkoers met 20%
in ons nadeel aangepast. Wie wordt er allemaal rijker van?

Met al deze
vertragingen is het bezoek aan het mausoleum van Timoer Lenk afgelast. De groet
aan de stichter en Khan (of Emir) van het
laatste verenigde Centraal-Aziatische Rijk is daarmee uitgesteld tot morgen.
Een voorstelling van Oezbeekse klederdracht met volksdansen gaat wel nog door.
Het wordt eerder de typische toeristenkost met eenvoudige pasjes en dito
muziek. De klederen, naar modellen uit de zestiende eeuw, waren dan wel
betoverend kleurrijk. Tot slot hebben we gegeten in het restaurant “De
Plataan”, regelrecht gekozen uit de Lonely Planet gids. Zonder meer aan te
bevelen: soep, beef, espresso, één glas witte wijn (geen voltreffer) en één
fles spuitwater gingen gezwind binnen, en dat alles voor tien dollar – duur
naar Centraal-aziatische maatstaven maar dit is dan ook Samarkand, met
hoofdletter!

Samarkand, 10
juni 2013