Voor alle
duidelijkheid: dit is geen artikel over wind-, zonne- of bio-energie, wel over
een groen en energiek land en volk. Azerbeidjan is zo een land, en zo een volk:
een boeiende combinatie van gebergte en vlakte, van olierijkdom en
ontwikkeling.

Maandagmorgen
verlieten we de Kakheti regio waar wijnranken bijna in het wilde weg groeien,
t.t.z. zonder veel merkbare menselijke hulp. Misschien moet Georgië deze
wildgroei gebruiken als marketing stunt: “wilde druiven wijn” – zonder
additieven, op antiek-Romeinse manier gevinifieerd – zoniet zullen ze zich in
de internationale markt geen stek veroveren. Terwijl we Georgië buitenrijden, blijft
de vraag hangen, over bergen en weiden: hoe moet dit land zichzelf redden,
zelfs indien het hulp krijgt van vrienden?

Over de
grensovergang met Azerbeidjan worden vele verhalen verteld, vooral wat betreft
wachttijden en fouilleringen. Met Georgië zijn er slechts twee overgangen: wij
kwamen binnen via de noordelijke. Behalve voor een handvol terugkerende
Azeiri”s, een enkele Georgiër en een rondbuikige Duitser, waren er geen
personenauto’s te bespeuren. De passagiers moesten uitstappen en te voet de overstap
maken.

Het ging
allemaal redelijk vlot, naar lokale gebruiken. Eerst paspoort controle, dan met
de auto over een garageput parkeren, autopapieren afgeven, koffer openen en
wachten. Het feit dat we met zeven “Vlasroute” wagens tegelijk op het toneel
verschenen, maakte de procedure, wat betreft controle, wellicht makkelijker: we
mochten uit onze laadbak twee zakken, naar keuze (!), halen om door de scanner
te steken. Ik dacht dat de zak met de vuile was zeker geen kwaad zou kunnen –
en kreeg gelijk!. Uiteindelijk moesten we een vol uur wachten tot de
noodzakelijke administratie in orde kwam, met name verzekering en autotaks, en
dat alles voor $55, cash.

Terwijl het
landschap, in vergelijking met Georgië, lang hetzelfde beeld vertoonde, kon men
er niet naast kijken dat de mensen vriendelijker waren en geïnteresseerder
toekeken; ook de gebouwen zagen er steviger uit en in de kleine stadjes was er
volop nieuwe constructie. In Azerbeidjan bewoog het één en het ander!

We zetten koers
naar het plaatsje Sheki, een oude hoofdstad van een lokaal Khanaat. Het paleis
is een pareltje van 18de eeuwse architectuur,
opgetrokken zonder één nagel. We hebben er grijpklare moerbessen geproefd,
recht uit de boom, waaraan ook de zijderups zich tegoed doet. Tot slot moesten
we naar het dorpje Kisj, een paar honderd meter hoger en een tiental kilometer
verder in de bergen. Hier lopen niet alleen de elektriciteitsdraden, maar zelfs
de gasleidingen langs, en (hoog) over de puntige kasseistaatjes.

Voorlopig is de
“homestay” in Kisj onze meest elementaire overnachting geweest. Luxe was er
niet, nergens. In het bijgebouw vonden we zes kamers met enkele bedden, en één wankele
douche, inclusief wc, voor een twaalftal vlasrouters. Naast dat wc stond wel
een pot met straaltjeswater. De zeep om grondig de handen te wassen lag op de
pompbak ernaast. Het ontbijt was eenvoudig, maar bood als verrassing confituur
van rozenbottels en van druiven – een ontdekking. En de lucht was kraaknet, het
gekraai van al de inwonende hanen kraakhelder.

28 mei bood
zich aan zoals de voorbije dagen: wat zon, en buien. De Azeirische nationale
feestdag heeft het misschien gemeen met de Belgische. Bij de afdaling naar
Sheki moesten we voor het eerst alles (=Low 4×4) uit de kast halen wat de auto
in zich had, om de smalle en glibberige kasseiweg het hoofd te bieden. En dan:
op naar Baku, een driehonderdtal kilometer verder. De gids had er ons op
gewezen dat de politie niet mals is: 50 in de bebouwde kom en 90 op de
“autowegen” (=gewone wegen buiten de bebouwde kom). Het weer speelde helemaal
niet in ons voordeel: buien en grijze nevels onttrokken de hoogste Kaukasus
toppen aan onze gretige blikken. Het unieke aan deze bergketen is m.i. dat de
boomgrens zeer hoog ligt en dat de hoogte van de opeenvolgende ruggen, in de as
van het gebergte, gelijkmatig verhoogt. Zo krijg je het effect van groene
golven. (De eerste sleutel voor de titel van vandaag!)

De wegpolitie
had vandaag geen vrijaf; zij stonden overal te speuren naar snelheidsduivels.
In dat opzicht scoren de Azeiri’s tussen de Georgiërs en de Turken. We stopten
in een stadje bij een markt. Dat is net zoals in België op de markt, een
vijftigtal jaar retro: ijzeren weegschalen met gewichten, groenten in zakken,
balen en kratten, en een obligaat café met Turks bier (jawel!) en veel thee,
geserveerd op een alombekende “toile cirée”, omzoomd door gammele plastieken
stoelen waarvan elk zitje waggelt.

Toen onze
honger bijna voorbij was, dook er een redelijk groot en (voor ons) ietwat
normaal uitziend restaurant op. We besloten om mee aan de Azeiriaanse tafels te
schuiven. Ik had ervoor de gelegenheid mijn eigen Russische woordenlijst
bijgehaald om uit te leggen welke spijzen ons zouden kunnen bekoren. Nogmaals
bleek dat de jongeren in Azerbeidjan geen Russisch meer spreken; tja, de val
van de Soviet Unie is meer dan twintig jaar geleden en ik zou er niet verbaasd
van staan dat het Russisch in de lagere school niet meer op het programma
staat.

“Sashlik?”
vroeg de jonge Azeiri. We knikken, “en pomodori, plus…”, nu knikt hij alsof hij
weet dat we tomaten plus andere groeten willen. Dat we geen thee wensen, dat
begrijpt hij niet. Alexander vergezelt hem naar de bar om cola en water mee te
brengen. Naast heerlijke (=krokante) tomaten en komkommers, krijgen we drie
bosjes groene groenten geserveerd: jonge prei, koriander en pijpajuintjes. De lamskoteletjes
zijn overheerlijk gebraden. Ze worden geserveerd met een pikante tomatensaus,
met veel estragon erbij. De prijs hadden we niet op voorhand afgesproken.
Zevenentwintig manaten, konden we op zijn vingers tellen. Dat was een pak (1
manaat = 1 euro) in dit land. We namen het erbij!

De laatste
honderd kilometer naar Baku is een verzameling landschapsjuwelen. Intussen was
ook de zon wat doorgebroken. De uitlopers van de Kaukasus vormden schitterende
hol-gebogen vlaktes, geronde lappendekens van veranderende schakeringen van
groen, door de wolkenstroom telkens opnieuw herschilderd. Deze barokke
beschrijving doet wat oneer aan de sierlijke eenvoud van wat we rondom ons
zagen. Wat dichter tegen de Kaspische Zee, vernadert de dominante kleur naar
oker; langzaam verandert de prairie in een woestijn, achter door wind
geërodeerde heuvelruggen en enkele solitaire rotsformaties.

Fluitend reden
we de laatste slingerende berg af. Een zot wrong zich tussen de dalende en
stijgende autoslangen, in een zone van “verboden voorbij te steken”. Het
scheelde geen haar (één haar is een maat voor 5 meter, als je tegen 90 per uur
rijdt). In de laatste bocht zag Alexander de kans schoon om onze “groene”
voorbij een ouwe vrachtwagen te slepen. Een brede rechte weg lag pal voor ons.
Aan de linkerkant zette een politiewagen zijn rood-blauw zwaailicht aan. Ze
knipperden met hun lichten. Voor ons? We reden minder dan negentig!

Middels een
snelle U-bocht kwamen ze achter ons. Een oudere, ronde agent stapte uit zijn
wagen en verscheen voor het open zijraampje. Met de vingers maakte hij,
ingenieus, een beweging die we direct verstonden: handen naast mekaar met beide
wijsvingers om beurt een stappende beweging. Voorbijsteken! Verboden!? In één
gracieuze beweging ontwapende Alexander de man volledig: hij vouwde biddend de
handen, net een uiterst devote uitbeelding van de Heilige Maagd. De
politieagent glimlachte en zwaaide een arm boven zijn hoofd één maal in het
rond. We keken mekaar aan: Azeirische gebarentaal is niet altijd éénduidig.
Wanneer terug bij zijn wagen kwam, en wij nog geen aanstalten hadden gemaakt om
te vertrekken, gebaarde hij nogmaals met de arm. We interpreteerden het als “ga
maar, rechtdoor”. En zo geschiedde. Na dit voorval waren we er stellig van overtuigd
dat de cowboyverhalen over corrupte politiemensen in Baku nonsens waren.

Baku begint
voor je het beseft, op meer dan twintig kilometer uit de kust. Veelal nieuwe
huisjes en galante appartementsgebouwen flankeren de westelijke invalsweg naar
de stad van meer dan twee miljoen inwoners (25% van het land). Overal is er
activiteit, weinigen zitten of hangen langs de straat. Hier vloeit en broeit
etwat: de energie is er voelbaar!

De (dure) GPS
leidt ons feilloos doorheen de uitgestrekte stad. In het centrum zijn er
natuurlijk … files. Ons hotel ligt pal aan de zee. Dat verklaart wellicht
waarom we uiteindelijk niet zomaar aan de voordeur geraken! Na wat voetenwerk
van de bemanning van de HiLux is het raadsel snel opgelost: we bevinden ons
slechts op tweehonderd meter van het hotel, maar ja …We waren de eersten, de
volgende wagen arriveerde een half uur later en de rest van het peloton komt
binnen met de bezemwagen (=een taxi) met vier uur achterstand, net voor
negenen.

Vanavond is er
hier een gigantisch vuurwerk. Baku heeft geld, de inwoners hebben werk. De
Lada’s zijn hier grotendeels vervangen door grotere en nieuwere auto’s. In onze
hedendaagse wereld is het fenomeen van stedelijke rijkdom en landelijke armoede
een constante geworden. In deze contreien is die afstand wel zéér groot: Sofia,
Istanbul, Tbilissi en nu Baku, waar de tegenstelling enorme proporties heeft
aangenomen: rond Sheki ment men koeien en rijdt men te paard, in Baku bouwt men
paleizen en paradeert men in luxewagens. Morgen weet ik daarover wellicht wat
meer!

Baku 28 mei 2013

P.S. Het schip naar Turkmenistan heeft geen
uurregeling. De blog kan daar de volgende dagen de gevolgen van ondervinden.