Na een
miezerige en koude avond is de zon terug van de partij. Met een warm donsdeken
over me heen had ik goed geslapen. Om zeven uur was er gestommel in de keuken
en eetzaal. Het brood is van gisteren, droog en hard, maar de eitjes waren roodvers,
recent gelegd door de familiekippen. Er liggen 560km tussen ons en Bishkek, het
doel voor deze lang verwachte dag.

Met de afdaling
uit Arslanbob achter ons, rijden we, langs de M41 (cfr Google maps), door
relatief vlak en vruchtbaar land. Dit is het Kyrgizisch deel van de Fergana
vallei. Ik vraag me af wie deze grenzen getrokken heeft. Immers, langs deze
kant van de grens wonen vooral Oezbeken, een volk van boeren en handelaars. De
Kyrgiezen zijn in de eerste plaats herders en nomaden, die ganse dagen en
maanden met schapen, geiten, paarden, koeien en ezels doende zijn. De recente en
latente conflicten tussen beiden, onder meer in Osh, zijn uiteindelijk toe te
schrijven aan, zeg maar, de onnatuurlijke grenzen.

Een paar uur later
rijden we tussen veelkleurige en diverse rotsformaties langs de oevers van de
Naryn rivier, één van de belangrijke zijrivieren van de Syr Darya. De doorgaans
goed berijdbare weg loopt een beetje zoals een rups op de kermis: in lange
halen naar boven, en naar beneden, soms met een prangende bocht ertussenin. Met
drie auto’s, rood-zwart-groen, na mekaar lijkt het wel een losgeslagen carrousel.
Heel geleidelijk klimmen we tussen deze struise stenen standbeelden. Iedereen
in de wagen is enthousiast over de prachtige woestheid van dit stuk aarde. We
stoppen enkele keren om foto’s te nemen.

De tijd lijkt
stil te staan, doch vliegt voorbij. Voor we het goed beseffen is het één uur,
als we aan het Toktogul reservoir arriveren. Dit meer is ontstaan door
afdamming van de Naryn en andere rivieren: hemels blauw, omzoomd door granieten
bergen en korrelige heuvels, van inktzwart tot okergeel. We rijden – voor de
laatste keer 4×4 ? – tot aan de verlaten rand van het meer, om te picknicken,
en wat in het relatief warme water te lopen (20°C)

Diegenen die
met mij op reis zijn geweest, zullen weten dat ik onderweg de tijd altijd in
het oog houd. Ik maak me druk over het simpele feit dat we na vijf uur slechts
honderd tachtig kilometer hebben afgelegd, één derde van de afstand! Omdat het
mijn beurt is om het stuur over te nemen, rust ik wat uit op de achterbank van
de auto, in de schaduw. Hoe zou het thuis zijn?

Na een uurtje
is iedereen klaar voor het grote werk: we moeten nog twee passen over van meer
dan drie duizend meter! Alvorens die klim aan te vatten cirkelen we helemaal
rond het meer, want de pas begint exact aan de overkant van waar wij
gepicknickt hebben. Een rondje van een uur, of meer. De compensatie daarvoor is
het bekorende landschap waarbij zon en wolken een gevarieerd spelletje schaduw
schaken met de okergele, gekorrelde
zandstenen heuvels. En de weg golft op en neer, recht en rond, en weerom
recht en anders rond.

Na het stadje Toktogul,
draaien we abrupt noordwaarts, richting hooggebergte waar de sneeuw de toppen
kroont. In Karakol betalen we tol (dat rijmt!) en dan begint de afstand tussen
de wanden te verkleinen en de borden met 7, 9 en 12% volgen mekaar sneller op.
Onder de twee duizend toeren is de Toyota niet in zijn sas, en beneden de
vijftienhonderd wordt hij een puffende schildpad. Gelukkig zijn er nog
afdalingen om snelheid te halen…

Na nog wat
geslinger tussen wanden komen we plots in een open ruimte. Voor ons liggen wat
zigzag trajecten op de flank van een berg. De groene Hilux begint meer en meer
te kreunen, maar de zwarte achter ons doet het blijkbaar ook niet schitterend.
Het gaat van langsom trager, en de wind begint te fluiten langs – of door? –
ons stalen karkas, doorheen de spleten in de ramen, alleszins. Het is ook veel
kouder geworden. Zonder het goed te beseffen ronden we de top: Ala Bel Pas,
3184m.

De geasfalteerde
slinger naar beneden daalt eerder zacht. De lucht, wat blauw, grijs en wit,
verstrooit het licht tot een perfecte bondgenoot voor het hoge plateau, de
Suusamyr Vallei, die zich voor onze ogen groen ontrolt, bevlekt met talloze
witte vlekken, bruine stippen, donkere puntjes – respectievelijk yurts, paarden
en mensen. En dan vergeet ik de geiten, schapen, ezels, hutten en woonwagens.
Dit is de hemel voor de Kyrgiezen. (Je kan niet ontkennen dat twee duizend
vijfhonderd meter al een heel stuk naar boven is, in de goede richting dus ..)
Een collega vertelt me het verhaal van een veearts van Bishkek die hier met
zijn gezin met vakantie is. Hemels mooi en levendig aards is het, maar iedereen
is dik aangeduffeld, want het waait hard en de temperatuur is een zevental
graden, boven nul.

De tocht door
dit hoogplateau duurt zeker een half uur. De vallei wordt langs beide kanten
omgeven door besneeuwde bergen. Aan onze linkerkant vormen zich snel witgrijze
wolken, aan de rechtse vluchten ze wat uit mekaar. Heerlijk fotomateriaal, maar
ik rijd, en “steel” wat snelle kiekjes met mijn klein kodakse. En dan stopt ze,
de vallei.

Het vervolg van
de route is niet al te duidelijk zichtbaar. Het is naar links, naar de mistige
wolken. Hier begint de Tör Aschuu Pas echt. We zien de zigzaggende weg in de
wand slechts mondjesmaat verschijnen: lange rechte stukken, stijgnd, verbonden
met haarspeldbochten. Naarmate we vorderen begint de Toyota te zweten, of ben
ik het? De laatste vier vijf kilometer klimmen we in tweede versnelling, tegen
zo een veertig kilometer per uur: een slakkengang die veel zelfbeheersing
vraagt – hier met een M5, waw!?!

En dan begint
er koude regen te vallen. En dan staan we voor een tunnel, in file, voor het
rode licht. Auto’s en vrachtwagens friemelen door mekaar naar het open gat,
centimeterwerk. Een vrouw beschermt haar twee zonen met haar jas wijd gehouden,
tegen de wind, terwijl ze hun blaasjes ledigen. De wind is zeer krachtig hier,
en het is koud. Het begint serieus te sneeuwen. Na een tiental minuten zijn we
in het donkere gat: een twee kilometer lange tunnel met wisselend eenrichtingsverkeer.
Ongeveer halfweg staan er twee camionetten met hun achterste naar elkaar:
lading wordt overgeladen. Driehonderd meter verder staat een vrachtwagen in
panne in tegenovergestelde richting: op een paar centimeter van de tunnelwand
passeren we ook dat obstakel. Eindelijk … licht (aan het einde van de tunnel).

En stormwind,
en sneeuw: de top, op 3586 meter, een nieuw record. De eerste twintig minuten
dalen we af in de wolken waarin de pluimpjes vliegen. Dan klaart het uit, en de
rest van de afdaling is breed, met vele langgerekte en dus plezierige
S-bochten. ’t Is genieten geblazen. (Alexander zal me later vertellen dat hij
wat zeeziek werd, achterin de auto). Alvorens we dit natuurpark verlaten, in
Kara Balta, betalen we nogmaals vijf dollar. Tien dollar voor zoveel
natuurpracht, het is een weggevertje. Ik heb nu vier uur gereden – in de wolken
– en laat het stuur aan Jean voor de laatste loodjes. (Die drie uur zullen in
beslag nemen, wegens onvoorziene omstandigheden)

Het verkeer
naar Bishkek is zeer druk, en chaotisch, in beide richtingen. Vanaf de weg
hebben we nog een innemend vergezicht op de besneeuwde toppen van de Tien Shan,
die we zopas hebben overgestoken. Plots loopt er een bekende armenzwaaiend de
weg op: het is Carl. Zo na bij het doel gekomen, en toch nog een panne? De
witte Landrover staat aan de kant van de weg, beschaamd, onder wat bomen. De
motor heeft het blijkbaar begeven … misschien omdat ze twee franse “jeunes
dames” een lift hadden gegeven, die ze waren tegengekomen in een schilderachtig
dorpje op een dertigtal kilometer van de hoofdweg? Wie zal het zeggen? Wij
hebben de madammekens meegenomen tot aan ons hotel, alwaar ze een taxi hebben
genomen naar het ‘gasthuis’ waar ze gratis konden slapen, en warm water ter
hunner beschikking zouden krijgen (wat ze ten zeerste apprecieerden, want het
was vier dagen geleden).

Het is kwart
over negen als we uiteindelijk een kamer hebben en wat te eten bestellen. Foei,
het restaurant is om negen uur gesloten. Voor twintig dollar de man krijgen we taaie,
koude biefstuk met vettige frietjes, en champignonsoep: speciale take-away
service. Het bed was een verlossing. De film van de dag zal een zalige droom
worden: de schitterendste bergrit uit mijn leven!

Bishkek, 18
juni 2013

P.S. Over de
vrije dag in Bishkek valt niet veel te zeggen. Het is een doordeweekse
continentale provinciestad die hoofdstad wordt genoemd, omdat er nu eenmaal een
hoofdstad moet zijn als men grenzen heeft getrokken. Morgen rijden we naar het voorlopig
eindpunt: Alma Aty, Kazakstan.